Voor de behandeling krijgt u eerst bloedverdunnende medicijnen. Ook krijgt u een infuus in de arm of op de rug van de hand. Daarna brengen we u voor de dotterbehandeling naar de katheterisatiekamer, een soort operatiekamer.
De cardioloog bekijkt voor de behandeling of het dotteren via de lies of de pols gaat. Voordat we de katheter inbrengen, verdoven we de huid op de plek waar de katheter in een slagader gaat.
Via de katheter krijgt u contrastvloeistof in de kransslagader gespoten. De meeste mensen voelen hier niks van, maar het kan zijn dat u kort het gevoel krijgt dat u moet plassen. Daarna maken we röntgenfoto’s. Zo kunnen we de vernauwing goed zien.
Zodra we de vernauwing goed zien, brengen we via de katheter een ballonnetje naar de plek van de vernauwing. Door het ballonnetje op te blazen, rekt de vernauwing op. Op deze manier maken we de kransslagader wijder en kan het bloed weer normaal stromen. Het opblazen van de ballon kan kort een beklemmende pijn op de borst geven.
Soms is het dan voor de cardioloog nog steeds niet duidelijk of er gedotterd moet worden. We doen dan een FFR/RFR-meting om te onderzoeken hoe erg de kransslagader vernauwd is.
Plaatsen stent
Om ervoor te zorgen dat de kransslagader niet weer nauwer wordt, krijgt u vaak direct een stent op de plek van de vernauwing. De cardioloog schuift de stent via de katheter naar de plaatst waar de vernauwing zat. Om te kijken of de stent op de juiste plaatst ligt, krijgt u opnieuw contrasvloeistof via het infuus. Daarna maken we röntgenfoto's.
De dotterbehandeling en het plaatsen van de stent duurt ongeveer 1 uur.